direct naar inhoud van 3.1 Cultuurhistorie en archeologie
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied Noordenveld
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1699.2009BP007-vg02

3.1 Cultuurhistorie en archeologie

Ondergrond

De basis voor de voor Noordenveld kenmerkende landvormen is gelegd in de ijstijden in het pleistoceen (tot 10.000 v. Chr.). Aanvankelijk was de gemeente bedekt met grovere rivierzanden, totdat in de tweede ijstijd door het smeltwater van noordelijker gelegen ijsvlakten zware vette klei werd afgezet. Deze 'potklei' ligt in de omgeving van Roden nog steeds vlak onder het oppervlak (binnen 1,25 m diepte), maar kent wel een grillig patroon, waarbij ook gaten in de laag van potklei voorkomen.

In de voorlaatste ijstijd wordt het noorden van Nederland (opnieuw) met landijs bedekt. Dit landijs heeft op zijn tocht uit het noorden allerlei materialen meegebracht als grind, rotsblokken, zand en klei. Deze materialen zijn onder de druk van het ijs fijngewreven en hebben een compacte laag gevormd, die beter bekend staat als keileem. Zo ontstaat het Drentse keileemplateau, waar een groot deel van Noordenveld onderdeel van uitmaakt. Door erosie, verwering en uitspoeling is de keileem op een aantal plekken aangetast. Rond Langelo en Norg liggen daarom de zandige gronden van voor de ijstijden meer aan het oppervlak.

Als het na deze ijstijd warmer wordt, snijdt het smeltende landijs dalen in het keileem. Het water zoekt in verschillende richtingen een uitweg, waardoor een systeem van sterk vertakte beekjes ontstaat ingesneden in het keileemplateau. In de laatste ijstijd bereikt het ijs Nederland niet. Wel is er een toendraklimaat, met veel wind. In deze periode worden door de wind grote hoeveelheden zand verplaatst, waardoor het Drents Plateau met een laag van 1 m à 2 m dekzand bedekt raakt.

In het huidige tijdvak (het holoceen, van 10.000 v. Chr tot heden) wordt het klimaat warmer en vochtiger. Dat zijn goede omstandigheden voor de vorming van veen: de afbraak van natuurlijk plantenmateriaal wordt trager dan de aanwas van plantenmateriaal, waardoor ophoping ontstaat en veengroei plaatsvindt.

Deze veengroei vindt plaats op de meer vochtige plekken aan de randen van het hogere en droger Drents Plateau, in de beekdalen en bijvoorbeeld in pingoruïnes. Aan de zuidzijde, bij Veenhuizen, groeit het veen onder invloed van het regenwater. Zo ontstaat een uitgestrekt hoogveenpakket, dat tot voorbij Smilde reikt en waar ook het Fochteloërveen deel van uitmaakt.

Aan de noordzijde van de gemeente, het gebied rond Roderwolde, Peizerwold en het Leekstermeer, zorgt juist de toestroom van grondwater voor de groei van zogenoemd laagveen. Dit gebied heeft ook lange tijd onder invloed gestaan van de Waddenzee, die tot in de middeleeuwen klei op het veen heeft afgezet.

Boeren en hun graven

De eerste zichtbare sporen die de mens heeft nagelaten in Drenthe stammen uit de periode van het neolithicum (5.300-2.000 voor Christus). Nadat eerder jagers en verzamelaars rond trokken, is het volk van de Trechterbekercultuur (ook wel hunebedbouwers) de eerste meer permanente bewoning in Noordenveld.

Deze Hunebedbouwers schakelen om naar een boerenbestaan, waardoor ze korte tijd op een vaste plek kunnen bivakkeren. Hun nederzettingen bestaan waarschijnlijk uit enkele kleine behuizingen bij akkertjes waar gewassen worden verbouwd. Een belangrijk onderdeel in de levenswijze van de hunebedbouwers is hun grafcultuur. Ze bouwen collectieve grafkelders van grote keien: de hunebedden.

In Noordenveld ligt het grootste hunebed bij Steenbergen (de dorpsnaam is hier van afgeleid). Dit hunebed is nu in zeer goede staat. Het is in 1953-1954 gerestaureerd, daarvoor verkeerde het in sterk vervallen staat. Bij Westervelde is ook een hunebed te vinden, dit is echter een kleiner en minder compleet exemplaar.

Latere nazaten van de hunebedbouwers borduren voort op de grafcultuur van hun voorouders. Vanaf 2.800 v.Chr. wordt het gewoon om grafheuvels van zand en plaggen te bouwen. Onder andere in het Tonckensbos bij Westervelde en op het Noordsche Veld zijn groepen van grafheuvels te vinden. In en rond de grafheuvels zijn veelvuldig sporen gevonden van bijbehorende offerrituelen. Zo genieten de vuursteendepots van een landelijke bekendheid.

In de Bronstijd (2.100-800 voor Christus) verandert het grafritueel. De doden werden niet meer begraven, maar verbrand, waarna de resten werden verzameld, al dan niet in een aardewerken pot. De graven lagen bijeen en worden urnenvelden genoemd, deze velden liggen onder andere bij Langelo en op het Noordsche Veld.

In de loop van de eeuwen neemt de bevolking langzaam toe. Dat leidt er toe dat aan het einde van de Bronstijd (vanaf 800 v. Chr.) men overgaat naar een meer systematische vorm van akkerbouw. De boerengemeenschappen blijven vanaf dat moment ook min of meer op dezelfde plek wonen. De eerste ontginningen van het Drentse landschap zijn een feit. Er ontstaat een stelsel van kleine, min of meer rechthoekige akkers, die door een kleine wal van elkaar worden gescheiden. Dit worden celtic fields genoemd.

De akkers zijn afwisselend als bouwland, weidegrond of huisplaats in gebruik. Veel celtic fields liggen op de overgangen naar de beekdalen. Als later de velden worden verlaten voor betere gronden aan de noordelijke kust, worden de gebieden geannexeerd door de achterblijvers. Het is dan ook niet toevallig dat de latere esdorpen in de nabijheid van deze celtic fields zijn te vinden. Op het Noordsche Veld is het akkercomplex nog zichtbaar. In Noordenveld lagen celtic fields onder andere bij Langelo, Een-West, Nieuw Roden en Roderesch.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2009BP007-vg02_0008.jpg"

Hunebed bij Westervelde

De essen en de marke

Vanaf zo'n 900 n. Chr. krijgen de eerst nog wat zwervende nederzettingen een vaste plek op het Drents Plateau. In deze periode die zo'n 1.000 jaar duurt, staat het zelfvoorzienende landbouwsysteem centraal. Dorp en omgeving worden op dit systeem ingericht: de hoger gelegen delen vormen het bouwland (de essen), het lager gelegen beekdal fungeert als hooiland en weiland voor het vee.

Tot slot worden de heidevelden benut voor de beweiding van de schapen en het steken van plaggen, die gemengd met de mest uit de stal, gebruikt worden voor de bemesting van de essen. Hierdoor krijgen de essen hun kenmerkende bolling.

Juist het beekdal is in Noordenveld sterk bepalend voor de ruimtelijke structuur. Vanaf het zuiden van de gemeente komen alle beken samen in het Groote Diep en Oostervoortschediep die vervolgens als Lieverensediep en Peizerdiep naar het noorden afwateren. Hierdoor is een hoefijzervormig beekdal ontstaan, waarlangs alle esdorpen zich hebben ontwikkeld. De dorpen liggen op de overgang tussen essen en beekdal. Bij Steenbergen is dit goed te zien. De dorpen zijn geheel verankerd in hun omgeving door hun organisch vertakte wegenstructuur en door de afwisseling van boerderijen en open ruimten in het dorp. Een belangrijk element in elk dorp was de brink, vol geplant met bomen voor de noodzakelijke houtopslag. Ook nu nog worden de Drentse dorpen door hun brink getypeerd, zoals Zuidvelde, Westervelde en Langelo. Norg heeft zelfs meerdere brinken binnen het dorp. Direct aan de rand van het dorp liggen tot slot de goorns (oude veldontginningen), een kleinschalig verkaveld gebied met hagen en singels waar groenten voor menselijke consumptie worden verbouwd.

Omdat de bevolking fors groeit in de middeleeuwen en de druk op de landbouwgrond (de es) fors toeneemt, ontstaat de behoefte aan duidelijke onderlinge afspraken. Daarom worden de boermarkes opgericht. De dorpsterritoria worden geformaliseerd door de markegrenzen en markestenen die de plekken in het veld markeerden. In Noordenveld zijn geen markestenen meer te vinden, maar de markegrenzen zijn als lijnen in het landschap vaak nog zichtbaar; soms slechts als perceelgrens, vaak ook als weg of houtwal.

Soms zijn vanuit de eerste esdorpen binnen de marke nieuwe 'satelliet' dorpen gesticht. Dat is het geval in Norg, waar aan de west- en aan de zuidzijde van de es nieuwe dorpen zijn ontstaan: Westervelde en Zuidvelde. Juist deze marken zorgen ervoor dat de dorpen in Noordenveld (en elders in Drenthe) zich relatief eenvoudig en eigenstandig kunnen ontwikkelen in de middeleeuwen, wat toch roerige tijden waren met velerlei oorlogen en wisselingen van landeigendommen. Drenthe is in 1046 aan de bisschop van Utrecht toevertrouwd. Die heeft ter bewaking van zijn gronden vele diensthuizen gebouwd bij toegangswegen, en doorwaadbare plekken in beken en moerassen. Een van deze dienstwoningen is het Huis Ter Hansouwe, gebouwd bij het Eelderdiep. Het is nu een van de oudste huizen van Drenthe. Later, ten tijde van de Tachtigjarige Oorlog, is de Zwartendijksterschans aangelegd op een lage rug tussen Een en Een-West om als van de weinige verbindingen tussen Drenthe en Friesland, deze route te bewaken. De Spaanse tegenstander bouwde op dit strategische punt de Schans Portugal. Deze schans is verdwenen. In de loop der jaren zijn bij de Zwartendijksterschansveel vondsten gedaan, onder andere metalen kleding en wapenonderdelen.

De Kop van Drenthe

De kop van de gemeente Noordenveld ligt op de overgang van het Drents Plateau naar het Groninger kleilandschap. Door de geologische omstandigheden ter plekke heeft in het gebied veel laagveen kunnen groeien. Bovendien heeft de aanwezigheid van de potklei, tot vlak onder het oppervlak, een eigen ontwikkeling gegeven aan het gebied.

Roden en Peize liggen als esdorpen op de rand van het Drents Plateau. De ligging aan de rand maakte het voor de marken van Roden en Peize mogelijk om vanaf de twaalfde eeuw het veen te ontginnen om in de groeiende behoefte aan grond te voorzien. Daarnaast worden Roden en Peize (en later ook Roderwolde) op het transportsysteem over water aangesloten door een eigen opvaart en haven. Lagere zandruggen vormen de basis van waaruit het veen strooksgewijs is afgegraven. De richting van de verkaveling is meest haaks op het Peizer- en Eelderdiep. De eerste bewoningsas lag ter hoogte van het huidige Sandebuur. Door inklinking van het veen en stijging van het grondwater bleek de rug te laag en was men genoodzaakt de bewoningsas zuidwaarts te verplaatsen naar het huidige Roderwolde. De ligging van de begraafplaats markeert nog de oude ligging van het lint van Roderwolde. Nu vormt Roderwolde samen met Foxwolde een lang ontginningslint, net als Peizerwold dat als wegdorp ten noorden van Peize is gegroeid.

In het gebied Polder Matsloot en Roderwolde zijn veel restanten gevonden van huisplaatsen, huisterpen en terpen uit de late Middeleeuwen. Voornamelijk aan de westzijde van het Peizerdiep is een reeks van deze terpen gevonden. In het gebied aan de noordzijde van Peize (Broekenweering, Peizerweering, Weeringsbroeken) zijn diverse veenterpen of huisterpen aangetroffen. Op veel plekken gaat het om een ronde verhoging met een diameter van 20 tot 40 m en een huidige hoogte variërend van 15 cm tot 1 m boven maaiveld.

De aanwezigheid van de potklei, op enkele plekken tot aan het oppervlak, deed de monniken van het klooster in Aduard besluiten hier de klei te winnen voor hun kloostermoppen. Terheijl wordt als voorwerk van het klooster Aduard gesticht en wordt als strafkolonie voor de monniken gebruikt. Een steenbakkerij maakt het mogelijk om de afgetichelde grond af te bakken. In de Kleibosch, waar de potklei tot aan het oppervlak komt, zijn de sporen van de tichelarij nog terug te vinden zoals het afvoerkanaal en de leemkoelen. Het bos zelf is zeldzaam als overblijfsel van de Drentse hakhoutbossen.

Nadat de monniken van Aduard hun werk hadden gedaan en na de reformatie wordt Terheijl een havezate met landgoedstructuur. Deze landgoedstructuur sloot aan op de structuren van landgoed Nienoord. Ook het borgterrein van de niet meer aanwezige Thedemaborg in Nietap paste in de structuren van het gebied. De havezate staat centraal in een assenkruis van lanen. In een later stadium wordt de havezate afgebroken. Nu staat er een voornaam huis. Hoewel niet alle lanen nog aanwezig zijn, is het landgoed met zijn lanenstelsel en enkele bossen is nog steeds bepalend voor het gebied tussen Roden en Leek.

De noordelijke invloed blijkt ook uit de stichting van de havezate Mensinge bij Roden. De havezate heeft een roemruchte bewoningsgeschiedenis die zich terug laat zien in het landgoed. De bossen, de lanen, het sterrenbos, de vele houtwallen en het nooit voltooide kanaal tonen de geschiedenis van Mensinge. Samen met de bijzondere geologische opbouw en de ligging naast het nog oorspronkelijke Lieverensediep geven deze elementen het landgoed een unieke historische gelaagdheid.

Hoogveengebieden

Aan de zuidzijde van de gemeente liggen uitgestrekte hoogveengebieden. Lange tijd waren deze vlaktes ontoegankelijk. Waar al vroeg in de middeleeuwen de laagveengebieden in het noorden van de gemeente worden ontgonnen, wordt het hoogveen pas later ter hand genomen. Aanvankelijk zijn de hoogveengebieden dan ook een desolaat gebied. Maar onder de druk van de groeiende behoefte aan nieuwe grond, worden de hoogveengebieden in cultuur gebracht.

Aan het begin van de negentiende eeuw wordt vanuit het Zuidelijk Westerkwartier het noordelijke veenpakket bij Nieuw-Roden en Terheijl systematisch ontgonnen, het Oostindie. De vervening vindt plaats vanuit een aantal oost-west gerichte wijken (onder andere Poolswijk, Langewijk, Kokswijk). De aanliggende gronden worden de strooksgewijs in kleine percelen in cultuur gebracht.

De 'nieuwe' tijd

Een aantal uitvindingen aan het eind van de negentiende eeuw markeren de ommezwaai naar een nieuwe tijd. Belangrijk is de introductie van de kunstmest. Hierdoor komt een einde aan het chronisch mesttekort en kunnen op grote schaal de woeste heidegronden in cultuur worden gebracht. Grote gebieden worden op een rechtlijnige wijze ontgonnen.

De oude cultuurgronden blijven intact, de verbindende wegen tussen de dorpen worden behouden en de esdorpen houden hun silhouet als groene enclaves. Wel raken houtwallen en ander kavel- en perceelbegroeiing in verval door het gebruik van prikkeldraad.

De economische bloei van de kop van Drenthe krijgt een impuls als in 1913 de stoomtram van Drachten naar Groningen wordt aangelegd door de Nederlandsche Tramweg-Maatschappij (NTM). Deze tramlijn, van Drachten via Marum, Leek, Nietap, Roden en Peize naar Groningen, wordt in de volksmond vaak de Phillipslijn genoemd. Philips in Drachten heeft de route lange tijd als transportroute voor goederen gebruikt en is daarmee tot het laatst gebruiker geweest van de tramlijn, die in 1985 is gesloten. De hele lijn, die dwars door de kernen heeft gelopen, is opgebroken. Op sommige plaatsen is het tracé nog wel goed zichtbaar, zoals tussen Roden en Peize waar de spoorbrug en de spoordijk als relicten in het landschap nog zijn te vinden.

De Tweede Wereldoorlog en de daaraan voorafgaande crisis in de jaren dertig vormen een abrupte beëindiging van de periode van economische voorspoed en groei in Noordenveld. De Tweede Wereldoorlog heeft vooral in de omgeving van Norg en Peest haar sporen nagelaten. Al in 1940 begon de bezetter met het aanleggen van een vliegveld ten zuidwesten van Peest. Over de functie en status ervan bestaat veel onduidelijkheid. Doordat er veel gebouwen zijn geplaatst en allerlei apparatuur is aangevoerd, wordt de indruk gewekt dat om een echte Fliegerhorst ging en niet een schijnvliegveld. Volgens ooggetuigen zijn er slechts enkele keer vliegtuigen geland. Mogelijk heeft de natte ondergrond van het Peesterveld onvoldoende stevigheid geboden aan de landingsbaan.


Van de gebouwen bij het vliegveld zijn enkele bewaard gebleven. Kenmerkend zijn hun hele dikke muren. Een van de gebouwen is nu in gebruik als woning en staat bij het Westerveen, in de volksmond de Hitlerring genoemd. Deze dichtgegroeide veenplas is in de Tweede Wereldoorlog uitgegraven om als waterbron te kunnen dienen voor eventuele branden bij het vliegveld. De plas heeft opvallende armen, die de schijn hebben de restanten te zijn van een hakenkruis, maar daar zijn geen aanwijzingen voor gevonden. Bij de uiteinden van de armen aan west- en noordzijde van de plas bevinden zich betonnen platen met gaten erin.

Op kaart 3.1 is de waardering van de in het plangebied gelegen archeologische monumenten, terrein en gebieden weergegeven. Deze waardering is opgesteld door de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumentenzorg (RACM) en maakt onderscheid tussen bekende en te verwachten archeologische waarden. Het archeologiebeleid wordt nader uitgewerkt in paragraaf 3.3.